(T)huis
Waar woon jij? In een huis, een appartement, een iglo, een boomhut, een kamer of een tent, …?
Waar zou je willen wonen?
Wat is wonen?
Wat is een huis?
Is een huis een thuis? Is een thuis een huis?
Stel dat je thuiskomt en je huis is weg. Wat zou je doen? Ga je het zoeken? Bouw je een nieuw …?
heim·wee (het; o) verlangen naar huis
Had jij al eens heimwee? Wanneer was dat? Hoe voel je heimwee? Waar voel je heimwee?
Neem de kinderen mee op een denk-avontuur. Stel jezelf op als mede-avonturier en geef zelf geen antwoorden.